• onafhankelijk • onderzoekend • opiniërend •

Guus Went: ‘Geen wijsheid zonder ethiek en concentratie’

Guus Went

Juli 2012 gaf de Stichting Inzichts Meditatie (SIM) met blijdschap kennis van de geboorte van een ethische code, Ethisch Drieluik genaamd. Een jaar geleden was ik de eerste die daarop een beroep deed — niet voor mijn lol, uiteraard. Ik diende een klacht in tegen… de SIM. Volgens het Drieluik is het streven een klacht binnen een maand af te handelen. Inmiddels ben ik een jaar verder. In dit artikel eerst een beschrijving van deze kwestie, daarna een duiding.

Beschuldigen en besluiten

Sinds eind 2011 begeleid ik vijfdaagse vipassana-retraites, in de traditie van Mahasi Sayadaw. Vanaf januari 2012 stonden deze op mijn verzoek vermeld in de agenda van de SIM op het webportal Simsara.nl.  Op 19 juni 2013 meldde het bestuur van de SIM mij dat er klachten over mij waren binnengekomen. Het bestuur had daarom besloten mij uit de agenda en de lijst van leraren te verwijderen, zonder zelfs maar een poging tot wederhoor.

De klachten bleken niet afkomstig te zijn van deelnemers aan mijn retraites, maar van twee SIM-bestuursleden met wie ik een paar maanden daarvoor in de privé sfeer korte tijd afzonderlijk contacten had. Het ene contact op mijn initiatief, het andere op initiatief van het desbetreffende bestuurslid. Die contacten bestonden uit een paar e-mails en sms-jes en met ieder van beiden een kennismakingswandeling.

Nadat ik SIM-bestuurslid Anneke Seelen twee keer op een bijeenkomst had ontmoet, zijn op mijn initiatief een stuk of wat e-mails uitgewisseld. Volstrekt in de privé sfeer, wederzijds hartelijk en respectvol. Mij is al snel duidelijk dat wij totaal verschillend in het leven staan. Na een wandeling krijgt het contact verder geen vervolg. Met wederzijds goedvinden, zo leek het.

SIM-bestuurslid Mirjam Hartkamp benaderde mij om samen te werken als trainer. Een kennismakingsafspraak begon zakelijk en sloeg om in vriendschappelijk en hartelijk. Achteraf ontstonden over en weer misverstanden over veronderstelde gevoelens. Ik heb toen meteen gas teruggenomen. Een voorstel van mij om elkaar nog een keer te treffen werd nooit beantwoord.

Ik wil niet speculeren over de kennelijke twijfel die beide vrouwen over mij geuit hebben bij voorzitter Hans Gijsen. Goed, mij waren in beide contacten een paar ‘Zoals de waardin is, zo vertrouwt zij haar gasten’-momenten opgevallen.

Maar het verbaast mij tot op de dag van vandaag dat Gijsen mij hierover niet eerst persoonlijk heeft benaderd. Wij waren in mijn beleving volledig on speaking terms, we hadden het zelfs wel eens over persoonlijke zaken in deze sfeer gehad.

Klacht op basis van Ethisch Drieluik

Met een beroep op de ethische code van de SIM (het Ethisch Drieluik) diende ik een klacht in tegen het bestuur. Dit had voor mij een fundamentele fatsoensgrens overschreden door privé-activiteiten van bestuursleden binnen het bestuur te agenderen.

Het bestuur zag in het feit dat ik een klacht indiende geen reden om, hangende de klachtprocedure, het genomen besluit even op te schorten — het is immers het streven om een klacht binnen een maand af te handelen. Het verwijdert mij onmiddellijk uit de agenda (24 juni 2013). Ook ontneemt het mij de organisatie van de retraite in 2014 van de Duitse monnik U Vivekananda.

Bovendien laat het bestuur dezelfde dag nog passeren dat ‘adviseur’ Paul Boersma hierover — zonder mij daarvan in kennis te stellen — een e-mail verstuurt naar 14 mensen die zich leraar noemen in de traditie van Mettavihari. Acht van hen begeleiden daadwerkelijk retraites en staan regelmatig vermeld op de SIM-agenda.

‘Ik stel jullie ervan op de hoogte dat de SIM vandaag het vertrouwen in Guus Went als Vipassana-leraar heeft opgezegd en zijn activiteiten van de website heeft afgehaald. Dit besluit is door het bestuur genomen na zorgvuldige overweging en op grond van verscheidene redenen. Zelf ben ik als adviseur van het bestuur en als gespreksvoerder met Guus bij deze zaak betrokken geweest. Ik vertrouw erop dat jullie in deze zaak (zoals in alle andere) het juiste spreken in ere zullen houden,’ aldus Boersma.

Geen van Boersma’s collega’s informeert bij mij wat er aan de hand is. Zou men onder juist spreken misschien zwijgen verstaan hebben? Dat laatste heeft niet iedereen gedaan, in ieder geval.

Eind september 2013 heb ik op de markt in mijn woonplaats een onverwachte ontmoeting met een van de 25 leraren van de SIM-lijst. Deze lijkt me wat doordringend aan te kijken: ‘Hé Guus! Ik zie dat het goed met je gaat, maar ik heb gehoord dat het slecht met je gaat!’ Ik vertel in bedekte termen over mijn conflict met de SIM. Drie weken later hoor ik van een van de 14 — tot mijn ongeloof — van het bestaan van Boersma’s e-mail.

Ethische Commissie

Nadat ik een aantal gesprekken heb gehad met een vertrouwenspersoon van de SIM, accepteert het SIM-bestuur mijn klacht. Het stelt eind augustus 2013 een Ethische Commissie (EC) in om deze te onderzoeken. Ank Schravendeel – één van de 14 — wordt tot EC-voorzitter benoemd. Anca Ansink en Dingeman Boot — ook één van de 14 — worden commissielid.

Het SIM-bestuur geeft de EC de opdracht te onderzoeken of het bestuur zich onethisch gedragen heeft naar mij. Dit is volstrekt correct en volledig in overeenstemming met de klacht die ik heb ingediend.

Je houdt het niet voor mogelijk, maar de EC verandert eigenmachtig haar opdracht. De commissie besluit te gaan onderzoeken of er sprake is geweest van onethisch gedrag van mij naar de twee bestuursleden, én of het bestuur van de SIM naar mij toe ‘incorrect’ heeft gehandeld. Je houdt het nog minder voor mogelijk dat het SIM-bestuur hierin geen aanleiding ziet de opdracht in te trekken en de commissie van haar taak te ontheffen.

De EC voert op 20 en 21 september 2013 gesprekken met SIM-voorzitter Hans Gijsen, de twee bestuursleden en mij. Het uur dat voor mij is uitgetrokken wordt geheel gevuld met (deels suggestieve) vragen over de klacht die de commissie tegen mij geformuleerd heeft. In mijn aanbod om de gehele correspondentie per sms en e-mail met de twee bestuursleden aan de commissie te overleggen toont men zich echter niet geïnteresseerd. Mijn klacht tegen het SIM-bestuur komt pas in de extra tijd ter sprake.

De commissie concludeert in het eindverslag (10 oktober 2013) dat het SIM-bestuur op meerdere punten onzorgvuldig is geweest. Zij betreurt dat het bestuur geen persoonlijke gesprekken met mij heeft gevoerd vóórdat de zaak binnen het SIM-bestuur werd geagendeerd en besproken.

‘Het SIM-bestuur heeft procedureel niet steeds zuiver gehandeld. (…) Door de koppeling van onderwerpen is communicatie niet helder verlopen. (…) Er is een besluit genomen zonder dat hoor en wederhoor is toegepast. (…) Van het gesprek dat daarna met Guus gevoerd is, is de bedoeling niet tevoren aangekondigd.’ In termen van het Ethisch Drieluik, gebaseerd op de vijf leefregels, wordt hiermee naar mijn mening de e-mail van Paul Boersma van 24 juni feitelijk weggezet als roddelen en liegen. De e-mail wordt in het verslag echter niet eens genoemd.

Daarnaast komt de commissie tot de bevinding dat ik ‘grensoverschrijdend gedrag’ heb vertoond. ‘Dit grensoverschrijdende gedrag komt onder andere tot uiting in het verbinden van zijn’ — door de commissie kennelijk aanwezig veronderstelde — ‘gevoelens voor beide vrouwen aan de Dhamma.’

Mediation

De EC beveelt maar liefst twee mediation-rondes aan: één tussen het SIM-bestuur en mij (‘een open gesprek om tot een oplossing te komen’) en — opmerkelijk genoeg — één tussen de ex-voorzitter van de EC, Ank Schravendeel, en mij ‘om de conclusies van het eindrapport te bespreken.’ Omdat tijdens mijn enige gesprek met de commissie de term ‘grensoverschrijdend’ helemaal niet is gevallen en ik in het verslag voor het eerst moet lezen dat ik mij zo gedroeg, ‘maar dat niet besef’, neem ik de laatste aanbeveling niet over.

Wat ik ordinair roddelen vind, prijst de EC aan als dapper. De EC noemt het ‘moedig’ dat ‘signalen over grensoverschrijdend gedrag van een leraar in het SIM-bestuur bespreekbaar zijn gemaakt, en niet in de doofpot zijn gestopt.’

Tegelijk ‘betreurt’ de EC dat Gijsen en de twee bestuursleden niet ‘in een eerdere fase’ aan mij hebben duidelijk gemaakt ‘dat mijn gedrag grensoverschrijdend was.’ Beide bestuursleden en Gijsen verwijten mij echter helemaal geen grensoverschrijdend gedrag.

Ten eerste is mijn gedrag door hen niet geproblematiseerd als klacht bij een Ethische Commissie. Ten tweede heeft het SIM-bestuur — beide vrouwen en Gijsen inbegrepen — achteraf zwart op wit verklaard dat ‘grensoverschrijdend gedrag’ een ‘te beladen term’ is en ‘in het geheel niet een passende omschrijving voor hetgeen heeft plaatsgevonden.’

In het derde mediation-gesprek met vertegenwoordigers van het SIM-bestuur (maart 2014) melden zij dat het bestuur nog altijd geen vertrouwen heeft in mij. Op mijn vraag hoe ik heb bijgedragen aan dat gebrek aan vertrouwen, komt na rijp beraad het antwoord dat de Ethische Commissie oordeelt dat ik psychisch labiel ben.

Wanneer ik opmerk dat dit toch niet is terug te vinden in het eindrapport, is de reactie van het SIM-bestuur dat het de bedoeling was dat dit aan de orde zou komen in de speciaal voorgestelde — door mij geweigerde — mediation gesprekken met Ank Schravendeel, inmiddels ex-voorzitter van de EC.

De mediation-begeleidster vindt dat hiermee het moment is aangebroken om tot afspraken te komen. Kunnen beide partijen het erover eens zijn dat sprake is van een onoplosbaar verschil van inzicht en tekenen voor geheimhouding van het besprokene? Op dat moment valt in mijn ogen voor het SIM-bestuur, de Ethische Commissie én de mediation het doek — zeg maar over het Ethisch Drieluik in de praktijk.

Juridische bijstand

Ik neem mijn toevlucht tot een advocaat en beëindig mijn vrijwillige deelname aan de mediation. Mijn advocaat sommeert de SIM tot wederopname van mijn activiteiten in de agenda en herstel van de reputatieschade. Dit wordt door de SIM onmiddellijk afgewezen.

In eerste instantie vindt de SIM het niet eens nodig om zelf een advocaat in de arm te nemen. Het lijkt wel of men denkt wel met de mijne toe te kunnen: ‘Wij menen dat in een zorgvuldige, uitvoerige mediation-procedure uiteindelijk afspraken zijn gemaakt. (…) Wij hopen dat u uw cliënt ervan kunt overtuigen met deze afspraken de zaak te beëindigen. Mocht u verder over deze zaak van gedachten willen wisselen, dan kunt u uiteraard te allen tijde contact opnemen.’

Het simpele feit is echter dat de mediation door een van de partijen volstrekt rechtmatig is beëindigd en dat er helemaal geen afspraken gemaakt zijn.

Wat mijn probleem is, en dat van mijn cursisten, ziet de SIM na negen maanden nog altijd niet in. SIM schrijft: ‘Wij zijn van mening dat uw cliënt verder ongestoord zijn praktijk als vipassana-leraar kan voortzetten en constateren dat dat ook gebeurt uit de vermeldingen op de website van uw cliënt.’

Ook deze mening van het SIM-bestuur is in strijd met de feiten. Feit is dat ik de helft van mijn aangekondigde retraites heb moeten afgelasten. Ik heb de aanmelders moeten teleurstellen, omdat hun aantal te laag was voor het huren van de locatie. De deelnemers aan de retraites die wel kunnen doorgaan bestaan voor meer dan de helft uit eerdere deelnemers of personen die door hen naar mij zijn doorverwezen. Ik word nauwelijks meer gevonden.

Volgens de SIM is haar vrijheid om over de plaatsing op de agenda van Simsara.nl te beslissen absoluut. Ik wil dat niet eens betwisten, maar stel alleen dat de vrijheid om eenmaal geplaatste leraren te verwijderen daarentegen niet onbegrensd is.

Niet boeddhistisch

Het SIM-bestuur stelt een eventueel kort geding te beschouwen als ‘niet passend binnen de beginselen van de boeddhistische traditie,’ en kondigt aan in dat geval op haar website openheid van zaken te gaan geven.

Geldt de geheimhouding die men mij wil opleggen niet voor de SIM zelf?

In tegenstelling tot de SIM sta ik op het standpunt dat deze ‘mediation’ ten onrechte als mediation is aangemerkt. De uitspraak van de Ethische Commissie over het gedrag van het SIM-bestuur laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Wat viel er nog te bemiddelen? In de mediation-overeenkomst is de te behandelen kwestie opvallend genoeg niet eens omschreven. Uiteindelijk lijkt de uitkomst van de mediation ook nog voorgekookt: hoe maken wij hem duidelijk dat wij hem als psychisch labiel beschouwen, en wat moeten we doen opdat hij dat zelf ook beseft?

Gezien hun kennelijke verwevenheid met de SIM stel ik eind juni 2014 de 14 ‘Mettavihari-leraren’ ervan op de hoogte dat ik een klacht tegen de SIM heb lopen die een jaar na dato nog steeds niet afgehandeld is.

Ik doe een beroep op de leraren om hun vermogens aan te wenden om de bestuurders van de SIM terug bij de les — namelijk het Ethisch Drieluik — te brengen. Ik hoop althans dat een enkeling dit ook zal doen. Het antwoord luidt dat de leraren hiertoe geen mogelijkheid zien: zij vinden de zaak ‘ingewikkeld en precair’. Alleen Henk van Voorst meldt me dat hij dit niet onderschrijft en zich hieraan ook niet zal houden. Op mijn vraag aan de overige dertien wat de zaak zo precair maakt, en hoe men daarbij komt, heb ik tot op heden geen antwoord gekregen.

Inspiratie van de Boeddha

Er is gelukkig veel inspiratie te vinden in het leven van de Boeddha. Zelfs hij had tegenstanders en werd zijn leven lang van dingen beschuldigd, dus wat zal ik hier gaan zitten nuilen? Hoe ging de Boeddha met dit soort zaken om?

Eens huurden tegenstanders van de Boeddha een courtisane in om hem in een kwaad daglicht te stellen. Zij vroegen de vrouw om zich een aantal weken lang, iedere dag, bij het vallen van de avond, zo zichtbaar mogelijk vanuit het dorp in de richting te begeven van de plaats in het woud waar de Boeddha verbleef. ‘Makkelijk verdiend,’ zal de vrouw misschien hebben gedacht, en zij deed wat haar gevraagd werd.

Ongeveer negen maanden later kreeg zij van haar eerdere opdrachtgevers echter een vervolgklus aangeboden die iets meer van haar vroeg. Zij vroegen haar om door doeken of takken voor haar buik te binden voor te wenden dat zij zwanger was, en namen haar mee naar een bijeenkomst waar de Boeddha tegenover een grote menigte aan het woord was. Daar aangekomen maakten ze stampij en leidden de aandacht van de toehoorders van de Boeddha af. ‘Kijk eens wat deze huichelaar veroorzaakt heeft! De kat in het donker knijpen, dat kan hij!’ En ze voerden de vrouw dwars door het hele gezelschap heen tot vlak voor de Boeddha. Deze keek even naar de vrouw en zei: ‘Alleen u en ik weten wat hiervan waar is.’ Onmiddellijk daarop richtte hij zich tot zijn toehoorders en vervolgde zijn lering.

Toevlucht nemen

Volgens Ank Schravendeel in haar SIMsara-artikel ‘Transmissie van het leraarschap’ (2007) gaf Mettavihari de 14 leraren die hij als opvolger aanwees onder meer de volgende aanwijzingen: ‘Stel niet als eis aan mensen dat zij boeddhist moeten worden of de vijf leefregels op zich moeten nemen. Meditatoren hoeven niet ergens aan te voldoen vooraf. Het begrijpen van de vier edele waarheden in het meditatieproces zorgt er automatisch voor dat je toevlucht neemt en boeddhist wordt.’

Dat laatste herken ik helemaal, het eerste een heel stuk minder.

Het was in de een van mijn eerste retraites bij Acariya Dhammawiranatha, in 1983 of ’84, dat aan het eind van de inleidende instructies van de leraar een vrouw naast mij haar vinger opstak en de vraag stelde of zij boeddhist kon worden. Ik kan mij van het antwoord van de leraar niets herinneren, maar de vraag van de vrouw werkte in mij als een rode lap op een stier. ‘Hoe kan iemand dat nu aan iemand anders vragen?’ Ik wist dat de vrouw al wat langer mediteerde dan ik. ‘Ga ik die vraag ook krijgen? Moet ik dit ook een keer gaan vragen? Is dit mijn voorland hier? Dan weet ik één ding zeker: dan is dit mijn laatste retraite.’ Ik was niet blij, zo aan het begin van een retraite, maar kon de zaak gelukkig laten rusten.

Twee dagen later in de retraite werd ik ‘s nachts heel vroeg wakker. Ik voelde mij licht, helder en blij. Ik realiseerde mij eenvoudigweg dat ik uit vrije wil naar de retraite was gekomen, dat ik daarin weer hard had gewerkt, niet was weggegaan en was gekomen tot het punt waarop ik me nu bevond. Er drong zich een onvermijdelijke conclusie op: ik ben dus boeddhist.

Waarschijnlijk ben ik in dat besef weer ingeslapen. Maar, toen ik de volgende dag naar mijn leraar ging voor het dagelijkse interview, bleek het nog steeds zo te zijn. Het werd het eerste onderwerp dat ik inbracht. ‘Ik heb vastgesteld dat ik boeddhist ben,’ zei ik met een glimlach, waarna ik overging tot het verslag uitbrengen van mijn oefening.

De volgende ochtend, nog voor het ontbijt, was ik op mijn kamer aan het oefenen toen plotseling Dhammawiranatha binnenkwam en een handgebaar maakte: ‘Kom, Went-yogi’. Verwonderd stond ik op en volgde hem. Bij de schrijn met het Boeddhabeeld aangekomen ging hij daarnaast zitten en gebaarde mij er tegenover plaats te nemen. ‘Zeg mij maar na:’

Buddham saranam gacchami
Dhammam saranam gacchami
Sangham saranam gacchami.

Ik neem toevlucht tot de Boeddha, de Dhamma en de Sangha.

Ik voelde mijn wangen nat worden. Voor de tweede keer (dutiyampi) zei ik:

Dutiyampi Buddham saranam gacchami
Dutiyampi Dhammam saranam gacchami
Dutiyampi Sangham saranam gacchami.

Het was nu één grote downpour over mijn gezicht, en in mijn geest zag ik de belangrijkste gebeurtenissen uit mijn leven voorbij komen.

Tatiyampi Buddham saranam gacchami
Tatiyampi Dhammam saranam gacchami
Tatiyampi Sangham saranam gacchami.

Dhammawiranatha stond op en terwijl hij langs mij liep en het vertrek verliet zei hij: ‘This is good for your mind.’ En ik wist dat dit zó waar was…

Ethiek

Op de vraag van een lezer: ‘Welke rol kan ethiek spelen in mijn dagelijkse leven? Ik ervaar het soms meer als een keurslijf dan als iets dat me helpt,’ geeft Frits Koster — één van de door Mettavihari aangewezen leraren — in het blad BoeddhaMagazine (Lente 2013) als volgt antwoord:

‘Sommigen stellen dat zij die mediteren zich eigenlijk geen zorgen hoeven maken over ethisch gedrag. Als we opmerkzaam zijn, dan zorgt dit er volgens hen namelijk vanzelf voor dat een gezonde ethiek gevolgd wordt. In theorie ben ik het hier helemaal mee eens. Alleen blijkt het wel een hele kunst te zijn om altijd wijs met de vele prikkels in het dagelijkse leven om te gaan. (…) Opmerkzaamheid alleen blijkt helaas geen volledige bescherming tegen onethisch gedrag te geven.’

‘Stel niet als eis aan mensen dat zij boeddhist moeten worden of de vijf leefregels op zich moeten nemen. Meditatoren hoeven niet ergens aan te voldoen vooraf.’ Of Mettavihari dit werkelijk zo gezegd en bedoeld heeft kan ik niet vaststellen. Ik bespeur in die instructie echter wel een scheiding tussen deugdzaamheid en meditatie die mij kunstmatig voorkomt en die ik bij mijn leraren en in mijn eigen oefening nooit ben tegengekomen.

U Pandita is hierin heel uitgesproken en geeft de vergelijking van een zweer in de mond.

‘Als je een zweer in je mond hebt, kun je dan goed eten? Net zo min kun je zonder deugdzaam gedrag goed oefenen. Geen deugdzaam gedrag is als een zweer in je mond: je kunt niets eten, je krijgt niets binnen. Je bent aangewezen op kunstmatig voedsel.’

Concentratie

In het blad SIMsara (Januari 2013) stelt Joop Romeijn in zijn artikel ‘Wat heeft de Boeddha nu echt gezegd over vipassana-meditatie?’ het onderwerp concentratie aan de orde en beweert hij dat niet alle leraren — ‘maar wel veel’ — de eis van concentratie stellen. ‘Mettavihari, zoals bekend, bijvoorbeeld niet’.

Ik heb bij Mettavihari éénmaal een retraite gedaan, in 1980, en ik zou op grond daarvan niet kunnen bevestigen dat dit waar is. Het zou kunnen zijn dat Romeijn eenvoudigweg niet goed heeft opgelet. Maar ik heb aanwijzingen die erop duiden dat hij gelijk heeft.

Met Frits Koster heb ik begin jaren ’90 nog samen als monnik in een rij monniken op een podium gezeten. Hij in het gevolg van Mettavihari, ik in dat van Dhammawiranatha. Een jaar of tien geleden, een paar jaar na het uiteenvallen van het Boeddhayana Centrum — een enigszins verweesde periode in mijn leven — deed ik bij Koster een keer een tiendaagse retraite. In een van de persoonlijke gesprekken merkte hij terloops op dat hij bij zijn begeleidingswerk — wat hij, meen ik, al sinds 1992 doet — geconstateerd had dat degenen die bij het Boeddhayana Centrum meditatie beoefend hebben met hun aandacht helemaal naar het lichaam gaan.

Ik was erg verbaasd dit te horen. ‘Hoe zou het anders kunnen?’ dacht ik. En ik ben het blijven doen zoals ik het geleerd had.

Afgelopen voorjaar heb ik tijdens de viering van Vesak hartelijk kennisgemaakt met Adi Ichsan, ook een van de 14 leraren in de traditie van Mettavihari. Ik vertrouwde hem toe dat ik pas de laatste jaren weer echt voortgang had gemaakt in mijn oefening, sinds mijn ‘excercities’ bij Bhante Bodhidhamma, U Vivekananda en U Pandita. We spraken over het verschil tussen benoemen, observeren en het kennen van de specifieke individuele aard van verschijnselen. Ichsan bleek tot mijn verrassing dezelfde ervaring te hebben. Hij wees een aantal malen respectvol naar het boek In This Very Life van U Pandita in de boekenkast.

U Pandita is ook hierin inderdaad heel duidelijk. Ook in vipassana-meditatie zijn er jhana’s of absorptietoestanden. Een term als ‘droge vipassana’ is bij U Pandita niet te vinden, ik heb zelf in ieder geval nog nooit droogheid in mijn oefening ervaren. In In This Very Life, het belangrijkste boek dat ik ken, wordt dat allemaal helder uitgelegd. Ook in U Pandita’s lering ‘Paving the way’, die ik het Nederlands vertaald heb onder de titel ‘De weg gebaand’, wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen het richten van de geest door middel van benoemen (vitakka – ‘accurate aiming’), het observeren van het object of ertegenaan wrijven of ermee samenvallen (vicara – ‘rubbing, impingement’), het kennen van de specifieke aard van het object, en het kennen van de universele aard van objecten. Alleen uit concentratie komt wijsheid voort.

‘Eerst meer oefenen’

Wat hiervoor gezegd werd over ethiek en concentratie vindt voor mij zijn bekroning in een andere uitspraak van U Pandita. Deze vereist echter enige inleiding.

In september 2011 werd ik door Dingeman Boot uitgenodigd voor een bijeenkomst. Daar zou van gedachten worden gewisseld over het oprichten van een gezamenlijk centrum voor Dhamma-onderricht in Nederland. Binnen het bestek van een jaar ontstond stap voor stap een enthousiast werkgroepje. Het begon met Hans Gijsen en mij, de volgende werd Gerben Hieminga, toen kwam Harry Rijken, achtereenvolgens kwamen Henk van Voorst en Doshin Houtman erbij.

Ik stelde voor mijzelf vast dat zo’n centrum er alleen kan komen bij de gratie van goede leraren. De Boeddha kreeg het ene klooster na het andere aangeboden, omdat hij de Boeddha was. Maar wat hebben wij in Nederland? Ja, wij hadden hier Dhammawiranatha. En zolang mensen vooral zijn vele goede kanten zagen stroomde het geld binnen. Maar das war einmal en wat is er nu?

De beste leraar die ik op dat moment kende was de Duitse monnik U Vivekananda. Viveka (uit te spreken met een lange –e) betekent afzondering, nanda betekent geluk: hij die geluk vindt in afzondering. Afzondering van de hindernissen en bezoedelingen wordt hier bedoeld, niet afzondering in het woud, want net als de Boeddha leidt U Vivekananda een leven van lesgeven.

Drie maanden per jaar doet hij dat buiten zijn centrum Panditarama in Lumbini, Nepal. Ik besloot hem op persoonlijke titel te vragen of hij bereid was op zijn buitenlandse reizen te fungeren als mentor (althans één van de mentoren) van een in Nederland op te richten Dhamma-centrum. Ik stel mij daarbij voor dat een mentor één keer per jaar zeg drie weken komt lesgeven en daarop de aanwezige begeleiders succes wenst voor het komende jaar.

Ik kreeg geen antwoord. Maar ik gaf het niet op. Het is Nepal, misschien is de kabel gebroken, misschien is de stroom te vaak uitgevallen? En ik stuurde na twee maanden nog een e-mail. Nog geen antwoord. Omdat ik mijn vraag nog steeds zinnig en belangrijk vond, probeerde ik het de derde keer met een brief. Geen reactie. Na een half jaar kocht ik een stuk Duitse roomkaas van het soort dat ik U Vivekananda vaker had zien eten, liet het sealen en gaf het mee, mét een nieuwe brief, aan een plaatsgenote die zes weken naar U Vivekananda in Lumbini zou gaan.

Het was niet daarom dat ik tenslotte in maart 2012 antwoord kreeg.

‘I did receive all your writings, dear Guus, but I did not respond because I was unsure. However, last week Sayadaw U Pandita was here, and I asked him for advice. And this is what he said: “Those in the Netherlands who want to teach, better improve their own practice first.”

Hij vervolgde: ‘And apart from that, I do not have enough time to accept your proposal.’

Nadat ik deze boodschap enkele malen op discrete wijze onder de aandacht van een aantal betrokkenen heb gebracht, breng ik hem nu, ruim twee jaar later, voor het eerst wat meer naar buiten.

Potpourri

U Pandita doet deze uitspraak overigens zeker niet alleen over Nederlandse leraren. In het artikel ‘The practical Dharma of Mahasi Sayadaw’ beschrijft de Amerikaanse leraar Steve Armstrong wat hij in het Westen aantrof na jarenlang in Birma monnik te zijn geweest bij U Pandita: een heleboel psychologische begrippen en invloeden uit andere spirituele tradities zoals Krishnamurti en andere non-duale leren. U Pandita noemt het wel eens een potpourri.

‘Terwijl deze integratieve benadering zeker voordelen biedt, draagt zij ook een aantal zelden bediscussieerde risico’s met zich mee, zoals de mogelijkheid het contact te verliezen met de praktische kennis en de specifieke instructies die traditionele lineages hun effectiviteit en kracht geven,’ zegt Armstrong. ‘Er zijn mensen die klagen over het verwateren van de Dhamma, de verkeerde weergave van de Mahasi-techniek en de interpretatie ervan, en ik zie gewoon een algehele verwarring aan de kant van vele westerse boeddhisten over waar vipassana nu werkelijk over gaat.’

Wat U Pandita en Steve Armstrong hier zeggen, herken ik sterk. Maar inmiddels was ik zelf vijfdaagse retraites gaan begeleiden, dus ik zou mij als ‘leraar’ aangesproken mogen voelen. En dat was ook zo. Het belangrijkste wat ik in U Pandita’s uitspraken bespeur, is dat hij kennelijk weet hoe het beter moet en kan. Dat moest ik dan maar eens gaan uittesten, en dus besloot ik bij hem zijn jaarlijkse 60-daagse retraite (winter 2012-13) te gaan volgen.

De test en de conclusies

Ik heb daar de eerste weken beslist een soort clash ervaren, maar stelde ook vast dat ik nog nooit zulke systematische instructies had gehad. Ook na afloop bleek nog steeds dat de werking zeer intens was. Ik kon dus op goede gronden een artikel aanleveren aan de SIM-nieuwsbrief SIMsara. Ik gaf het de titel ‘Terug naar Mahasi Sayadaw’, om anderen duidelijk te maken dat het zeer de moeite waard is om naar U Pandita (1921!) toe te gaan.

Natuurlijk wil ik niet zeggen dat U Pandita de enige is die een hot line met Mahasi Sayadaw heeft, en al helemaal niet dat de Mahasi-methode alleenzaligmakend is. Voor mij is het echter volkomen aannemelijk dat de Mahasi-methode heiligmakend is: U Pandita claimt dat iemand die deze methode serieus beoefent in this very life de eerste gradatie van heiligheid kan bereiken.

Alleen: Mahasi is niet altijd Mahasi als er Mahasi op staat.

U Pandita’s definitie van mindfulness luidt: ‘de observatiekracht van de geest, die een object helder en eenvoudig ervaart zonder erop te reageren’. De kracht die dit vraagt is een kwestie van concentratie. Zonder deze concentratie bijvoorbeeld zien we een eigen mentale toestand gemakkelijk aan voor die van iemand anders, simpelweg omdat we die van een ander dan niet kunnen zien.

Zelf heb ik het gevoel het afgelopen jaar dank zij mijn Dhamma-oefening en een paar fenomenale helpers ontsnapt te zijn aan een enkele reis Siberië. Ik laat het graag aan de lezer over om op basis van bovenstaand verhaal voor zichzelf tot conclusies te komen.

IMG_3599Profiel Guus Went
Guus Went (1952) komt eind 1980 via Henk van Voorst en Mettavihari (1942-2007) in aanraking met vipassana meditatie en het theravada boeddhisme. In 1982 wordt hij leerling van de Nederlander Acariya (= leraar) Dhammawiranatha (1953). Van 1990 tot 2001 leeft Went bij Dhammawiranatha (die sinds 1988 weer monnik is) in het klooster Ehipassiko (Bronneger, later Makkinga) en het Boeddhayana Centrum (Den Haag). Eerst als monnik (1990-1994), na zijn uittreden vanaf 1995 als stafmedewerker. In december 2001 dwingt hij, samen met enkele anderen, Dhammawiranatha tot het afleggen van de monnikspij, onder meer vanwege jarenlang seksueel grensoverschrijdend gedrag. Vanaf 2007 neemt Went jaarlijks deel aan langere retraites bij achtereenvolgens de Engelse monnik Bhante Bodhidhamma en de Duitse monnik U Vivekananda. Winter 2012-13 en 2013-14 volgt hij retraites van twee maanden in Birma, bij de Birmese leraar U Pandita, een van de directe opvolgers van Mahasi Sayadaw (1904-1982).

Geef een reactie